terug © copyright A.Meddens-van Borselen


Johannes Marie van Roosmalen (1878-1960)

burgemeester van 1925 tot 1937

In 1925 werd voor het eerst in de geschiedenis van Uitgeest een buitenstaander en een katholiek, Johannes van Roosmalen, tot burgemeester benoemd. A. Zonjée schreef aan de Commissaris der Koningin dat in Uitgeest nieuw bloed werd gewenst. Men wilde graag een ontwikkelde man van buiten, een jong en energiek persoon die het gezag graag hoog houdt en boven de partijen kon staan. Jan van Nienes, die toen 56 jaar was en sinds 1901 secretaris en ontvanger van Uitgeest was, hoopte net als bij de vacature in 1901, dat hij tot burgemeester zou worden benoemd. Hij was een achterneef van de oud-burgemeester Anthonie van Lith. De Commissaris der Koningin vond hem geen ideale kandidaat, aangezien het hem aan alle representatieve kwaliteiten ontbrak. Hij schreef dat: 'hij het weinig gewenst achtte dat een secretaris die jaren lang onder aan de tafel had gezeten, plotseling aan het hoofd daarvan zou worden gesteld'. Daarbij achtte hij hem niet flexibel genoeg om de gemeente nieuw leven in te blazen. Toch plaatste de Commissaris hem als tweede kandidaat op de nominatie voor het burgemeesterschap. Onder de sollicitanten voor het burgemeesterschap bevond zich ook Adrianus van Lith, oud-burgemeester van Oud-Beijerland (van 1893 tot 1908). Hij was de jongste zoon van oud-burgemeester Adrianus van Lith (1817-1882) en Barbara Maria van Lith en jongste broer van oud-burgemeester Anthonie van Lith (1848-1934). Adrianus van Lith werd overigens niet genoemd in de brief van de Commissaris aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Van Roosmalen werd wel vermeld in zijn brief, maar werd niet door de Commissaris voorgedragen. Toch werd hij door de Kroon benoemd.

Johannes Marie van Roosmalen werd op 28 september 1878 te Deventer geboren. Hij was de oudste zoon van de landmeter Johannes Josephus van Roosmalen en Maria Agatha van Hees. Na de HBS volgde hij in 1895 een militaire opleiding in Kampen. Hij werd tweede en later eerste luitenant en in 1917 kapitein van de infanterie. Twee jaar eerder huwde hij met de zeven jaar oudere weduwe Maria Josepha Antonia Alferink, die uit haar eerste huwelijk een zoon en een dochter had. Talloze malen werd hij van het ene regiment naar het andere overgeplaatst en moesten hij en zijn vrouw verhuizen. Zijn vrouw vestigde zich in 1920 in Den Haag, terwijl hij in Utrecht bij de genietroepen gedetacheerd was. Ze overleed twee jaar later. Na afgekeurd te zijn vanwege lichamelijke gebreken zoals spataderen en bijziendheid verliet hij in 1924 het leger met een pensioen van 2732 per jaar. Hij vestigde zich in Delft en werd volontair op de gemeentesecretarie van Schipluiden om bestuurservaring op te doen. Na afloop van zijn stageperiode vond men dat hij goed met het publiek om kon gaan. In 1925 solliciteerde hij naar het ambt van burgemeester van Uitgeest.

In november 1920 was in Uitgeest een nieuwe pastoor benoemd, Jacobus Cornelis van der Loos. Al spoedig na zijn aantreden richtte hij verscheidene rooms-katholieke verenigingen op. Zo telde Uitgeest, dat slechts tussen de 3000 en 4000 inwoners telde, korte tijd later twee fanfarecorpsen, twee voetbalclubs, twee toneelverenigingen en twee ondernemersverenigingen. De pastoor ontwikkelde zich tot een potentaat en had grote invloed in het dorp: de facto was hij het school-, het armen- en het kerkbestuur. Bij zijn eerste bezoek aan Uitgeest maakte Van Roosmalen kennis met het personeel van de secretarie en met pastoor Van der Loos, bij wie hij bleef eten en overnachten. Op 16 juni 1925 verwelkomde de feestcommissie Van Roosmalen als de nieuwe burgemeester van Uitgeest. 's Avonds verbleef hij bij de pastoor.

De zelfstandigheid van burgemeester Van Roosmalen tegenover de pastoor liet te wensen over, hij was niet opgewassen tegen deze autoritaire man. Pastoor Van der Loos gebruikte 's zondags de preekstoel niet uitsluitend voor het overbrengen van een religieuze boodschap, maar ook om zijn mening over gebeurtenissen in het dorp te geven. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog was iets minder dan de helft van de inwoners rooms-katholiek. In de gemeenteraad was zij in de minderheid met vijf leden op een totaal van elf gemeenteraadsleden. De tegenstelling tussen katholiek en protestant was groot en veel katholieke voorstellen werden bij voorbaat verworpen omdat het een rooms voorstel was. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1927 vormden de socialisten en de neutralen samen één lijst onder leiding van J.Schregardus, de directeur van de melksuikerfabriek, om een meerderheid van de katholieken in het college te voorkomen. De actie had succes: de katholieken bleven met vijf zetels in de raad vertegenwoordigd.

Aan de Middelweg naast het raadhuis liet de gemeente voor Van Roosmalen een ambtswoning bouwen. Op 1 mei 1928 trouwde hij met de 41-jarige, Haagse Maria Catharina Agnes Franses. In 1929 vatte het kerkbestuur van de katholieke kerk het plan op om de rooms-katholieke lagere school aan de Langebuurt te splitsen in een meisjes- en een jongensschool. De meisjesschool zou Mariaschool gaan heten en aan de jongensschool vastgebouwd worden. De meisjes zouden les krijgen van vrouwelijke leerkrachten en de jongens van de St.- Jozefschool van mannelijke. Het gemeentebestuur weigerde geld voor de bouw van de school beschikbaar te stellen, aangezien zij hiervan de noodzaak niet inzag. Het kerkbestuur ging in beroep bij Gedeputeerde Staten en werd in het gelijk gesteld. De gemeente besloot een apart gymnastieklokaal te bouwen, dat door alle scholen gebruikt kon worden. Over de kosten voor de bouw van de school en het gymnastieklokaal hebben de gemeente en het kerkbestuur een aantal jaren gebakkeleid. In 1933 werd het nonnenklooster gebouwd. Tegelijkertijd kwamen de katholieke kleuterschool de 'Heilige Engelbewaarder' en de naaischool voor oudere meisjes gereed. Het onderwijs op beide scholen werd door de nonnen verzorgd.

In 1937 vroeg J.M. van Roosmalen ontslag en verhuisde naar Den Haag. Later heeft de pastoor een boek over Uitgeest geschreven, waarin hij stelde dat de burgemeester te weinig wetskennis had en teveel afging op het advies van de gemeentesecretaris Jan van Nienes. Van Roosmalen was 82 jaar toen hij in 1960 stierf. Naar Van Roosmalen, Van Lith en Van Nienes zijn in Uitgeest straten vernoemd.